Belangrijke Artiesten

 

Eerste generatie (de grondleggers):

Will Ferdy

Will Ferdy (echte naam: Werner Ferdinande, °1927) draait vanaf 1948 mee in het commerciële circuit. Hij maakt deel uit van de schlagerzangers waartegen hij probeerde op te boksen. Met zijn sociaal geëngageerde teksten en sketches, waarin hij vaak de controverse opzoekt, maakt hij het publiek warm voor de eerste generatie volwaardige kleinkunstenaars. 
Het belang van Will Ferdy voor de Vlaamse kleinkunst blijkt uit de gelijknamige Grote Prijs Will Ferdy, die tussen 1966 en 1988 achtmaal is ingericht om ontluikend talent te ontdekken. Enkele van de winnaars waren Frank Dingenen en Kommil Foo. 
De keuze van Will Ferdy voor ‘het betere lied’ komt ook tot uiting in Het schrijverke, een opname uit 1960 van Will Ferdy, Frank Coene en het Tony Vess Ensemble gebaseerd op het gelijknamige gedicht van Guido Gezelle. 
 
De tekstuele evolutie van “Als een jongen met een meisje wandelen gaat / vraagt hij: ziede gij me gere?” (uit Ziede gij me gere, 1951) naar het voorgenoemde gedicht van Guido Gezelle is opvallend. Ook in andere nummers zien we dat Ferdy ‘hogere’ thema’s in zijn teksten verwerkt. 
Terwijl hij in Ziede gij mij me gere flierefluitend de jonge liefde beschrijft, gaat het in Christine (1965) over een vervlogen liefde: “We hebben niets gezegd, Christine, alleen wat dwaze woorden / Gezocht en onoprecht, Christine, die er niet bij behoorden”. Opvallend is ook hoe de uitspraak van Ferdy verandert. Waar hij in zijn eerste singles nog een soort tussentaal hanteert, is in Christine Ferdy’s taal veel zachter. Zo gebruikt hij geen dialectwoorden meer. 
 
Qua zangstijl sluit hij dichter aan bij de Franse chansonstijl. Op muzikaal vlak zijn er verschillen op te merken binnen Ferdy’s œuvre. In Ziede gij me gere speelt de volkse harmonica de hoofdpartij. We horen een eenvoudige drum- en basbegeleiding. De melodie wordt opgeleukt door een vibrafoon. In Christine is het instrumentarium volledig anders. De hoofdmelodie komt eerst uit de strijkers, terwijl blazers het nummer harmonisch ondersteunen. Later komen piano, gitaar en drum prominenter naar voren. Hoewel de muziek veel rijker is dan voorheen, blijft de stem op de voorgrond. De tekst wordt op deze manier extra in de verf gezet.
 
 

KoR Van der Goten

De eerste zelfverklaarde Vlaamse chansonnier – of ‘sjansonjee’, zoals de progressieve spelling van toen toeliet – is de Mechelaar KoR Van der Goten (echte naam: Martinus Van der Goten, 1931-1987). Hij is de allereerste die resoluut koos voor het Vlaamse luisterlied en kan daarom de ‘geestelijke vader van de Vlaamse kleinkunst’ worden genoemd. 
Hij staat bovendien met Paul Mortier aan de wieg van Open Kring, een concertcircuit voor kleinkunstenaars dat kleinkunst een plek gaf in heel Vlaanderen. Ondanks de geringe publieke belangstelling voor kleinkunst tijdens de opstartfase, wordt hierin een belangrijke kiem gelegd voor het succes dat kleinkunst zou kennen in de jaren zestig en zeventig. 
 
Muzikaal lijkt Van der Gotens muziek sterk op die van Georges Brassens. Hij begeleidt zichzelf met heel rudimentaire middelen. Zo gebruikt hij enkel open akkoorden, d.w.z. akkoorden waarbij niet alle snaren ingedrukt worden. Hij maakt soms gebruik van een wisselbas, het afwisselen van de snaar die de basnoot van het akkoord speelt, om vaart in het nummer te houden. Occasioneel wordt hij live bijgestaan door een contrabas, maar dit heeft weinig invloed op de begeleiding. Vaak gebruikt men extra melodie-instrumenten op plaatopnames. Zo voegt op September, uit KoR (1964), een blokfluit bovenop de zanglijn een tegenmelodie aan het nummer.
 
 

Miel Cools

Miel Cools (echte naam: Émile August Cools, geboren te Herk-De-Stad in 1935, overleden in Hasselt in 2013) begint zijn muzikale carrière in de lichte muziek. Net zoals Will Ferdy speelt hij aanvankelijk met balorkest en in revues. In 1960 kiest hij resoluut voor kleinkunst, nadat hij onder invloed van Jaak Dreesen het voorprogramma van onder andere Georges Brassens en Jules De Corte speelde. 
 
Cools begint op te treden met liedjes van diezelfde Jules De Corte, die een grote invloed bleek, en Toon Hermans. Hij begint al snel eigen nummers te schrijven. In tegenstelling tot veel van zijn collega’s schrijft Cools niet zijn eigen teksten. Dit is opmerkelijk, aangezien kleinkunst als genre ontstaan is vanuit die nood om kwalitatieve Nederlandstalige muziek te brengen. Toch kan er over de kwaliteit van de teksten niets gezegd worden: hij laat zich omringen door professionele schrijvers als Jaak Dreesen, Louis Verbeeck of de Nederlandse Ernst Van Altena.
 
 Zijn eerste grote hit, "Boer Bavo", werd geschreven door Bert Broes en zorgde ervoor dat Cools kon leven van zijn muziek. Cools is het prototype van de kleinkunstenaar als troubadour. Hij treedt altijd op in zwarte rolkraag, met een volle baard en steevast met een gitaar omgord.Hij is tevens van belang voor de tweede generatie kleinkunstenaars door de oprichting van de platenmaatschappij Kalliope, die verantwoordelijk was voor het tekenen van belangrijke kleinkunstartiesten zoals De Vaganten, De Elegasten en Wim De Craene. In vergelijking met KoR Van der Goten is Miel Cools veel beschaafder. 
Terwijl de eerste er bekend om stond zijn Leuvens studentenpubliek te beschimpen, is Cools geliefd in Vlaanderen en Nederland. Dit had verschillende redenen. Ten eerste is zijn repertoire veel lieflijker dan dat van Van der Goten. Van der Goten schopt al graag eens tegen schenen, terwijl de poëtische en melancholische liederen van Cools veel makkelijker het grote publiek kunnen bekoren. Bovendien heeft Cools in 1965 grote hits met "Boer Bavo" en "Er was een tijd", beiden op een tekst van Bert Broes. 
 
Dit laatste nummer werd vaak op huwelijken gespeeld. Cools krijgt hierdoor het verwijt dat hij niet geëngageerd genoeg zou zijn, zoals Van der Goten.
 
 

Tweede generatie:

Het belangrijkste verschil tussen de eerste en tweede generatie is dat de tweede generatie zich niet meer baseerd op het franse chanson, maar terugkeert naar de oude Vlaamse volkliedjes. Artiesten van de tweede generatie zoals bijvoorbeeld Willem Vermandere zingen enkel in eigen accent.
 

Wannes Van de Velde

(echte naam: Willy Cecile Johannes Van de Velde, 1937-2006). 
Deze Antwerpenaar is één van de vroegste ‘moderne volksmuzikanten’. Van de Velde groeit op in de buurt van het Vleeshuis, dicht bij het Schipperskwartier. Hij ziet er onder andere in café Cécile de laatste volkszangers optreden en slaat al snel zelf aan het musiceren. Van de Velde is niet voor één stijl te vangen. Hij is beïnvloed door enerzijds de traditionele volksmuziek en anderzijds moderne muziek, zoals jazz en blues.
 
 Vóór hij in 1966 zijn eerste plaat uitbrengt, is hij al enkele jaren actief als saxofonist bij jamsessies in de Antwerpse jazzcafés en speelt hij gitaar bij het Vlaams-Spaanse ensemble Niño de Flandres. Ook in zijn latere muziek zijn die verschillende invloeden te horen. Opgroeiend tussen de volkszangers groeit zijn bewondering voor het oeroude Vlaamse lied. Hij begeleidt Hugo Raspoet op gitaar bij de opnames van diens EP Korenbloem uit 1966. Hij leert de muziek van Georges Brassens kennen en zoekt een waardig Antwerps alternatief voor het Franse chanson zonder hiervoor de Franse teksten te kopiëren. 
Hij bestudeert daarentegen oude Vlaamse liedjes, waaronder de "Chantes populaires de Flamands de France" (1856) en neemt in 1967, wanneer hij al enig succes heeft, "Wat zang, wat klank op", een plaat met traditionele kerstliederen.
 
 
De artiesten van de tweede generatie kennen vandaag nog steeds faam, dit bewijst Tourist LeMC, een rapper van Antwerpse makelij, die al enkele keren liedjes van Kleinkunstenaars bewerkt heeft, zoals "Deze Nacht", wat een bewerking is van "ik wil deze nacht in de straten verdwalen" van Wannes Van de Velde.
 

Walter De Buck

Ook Walter De Buck (°1934) grijpt terug naar de tradities. Hij is in 1970 één van de oprichters van de vernieuwde Gentse Feesten. De Buck voelt zich veel meer volksartiest dan kleinkunstenaar. Ook nu nog is De Buck een man van het volk. Hoewel hij in 1984 officieel stopte als directeur van Trefpunt vzw, de organisatie achter de Gente Feesten bij Sint-Jacobs, is hij een graag geziene gast op ‘zijn’ podium. Zijn ‘t Vliegerke uit 1971 is het onofficiële Gentse stadslied, en wordt nog elk jaar gespeeld en gezongen bij Sint-Jacobs. Toen er in april 2013 kritiek kwam op de geluidsoverlast die de Gentse Feesten teweeg brengen, werd De Buck gecontacteerd om commentaar te geven. Ook in 2014 opent Walter De Buck & Groep de Gentse Feesten bij Sint-Jacobs. De Buck is nog steeds alomtegenwoordig in het Gentse muziekleven.
 
 
Zijn populairste lied "'t Vliegerke" is zowat het clublied van voetbalclub KAA GENT
 
De Bucks muziek leunt sterk aan bij die van Wannes Van de Velde. Ze kennen elkaar dan ook al heel lang en beïnvloedden elkaar wederzijds. Net als Van de Velde keert Walter De Buck terug naar het volksmuziekinstrumentarium. De Buck speelt zelf gitaar en accordeon. Hij vult zijn groep aan met Clee van Herzele en Walter Ertvelt, die vandaag nog bij hem spelen, en een grote groep gastmuzikanten. De Buck verricht onderzoek naar het œuvre van Karel Waeri, Gents volkszanger uit de tweede helft van de 19e eeuw, en brengt in 1976 een plaat uit met diens liedjes: De volkszanger (voor Karel Waeri).  Karel Waeri was niet alleen voor Walter De Buck, maar ook voor Wannes Van de Velde een grote inspiratiebron. Van de Velde speelde aan het begin van zijn carrière vaak liedjes van Waeri, maar stopte daarmee omdat de Gentse tongval hem niet lag.
 

Willem Vermandere

Waar volkszangers meestal begeleid worden op gitaar om hun liederen te brengen, is Willem Vermandere (°1940) de vreemde eend in de bijt. Van zijn vader leerde hij klarinet. Het wordt zijn lievelingsinstrument, waarop hij nog altijd speelt. Vermanderes liedjes mijmeren over vervlogen tijden. 
 
Vermandere zingt in het West-Vlaams, soms mompelend maar altijd volledig te vatten. Zijn liedjes handelen vaak over het alledaagse, volkse leven: Blanche en zijn peird, Ik plantte ne keer patatten of Lat mie maar lopen. Vaak zijn de onderwerpen uit zijn liedjes bestaande mensen. Klein ventje gaat over een zekere Georges uit Elverdinge. "De historie van Steentje" gaat over pater Roger Vandersteene, die aan het hoofd van een Canadese indianenstam kwam te staan. 
 
Vermandere brengt soms compromisloze teksten om, met een opgeheven vingertje, moderne problemen aan te kaarten. In Bange blanke man uit 1993 kaart hij de houding tegenover de multiculturele samenleving aan. Terwijl Walter De Buck en Willem Vermandere echte protestzangers zijn, ziet Willem Vermandere zich meer als een verteller. In tegenstelling tot zijn vrijgevochten collega’s gaat hij op achttienjarige leeftijd niet op café, maar rechtstreeks het klooster binnen. Op latere leeftijd geeft hij les als godsdienstleerkracht. Hij combineert een tijdlang lesgeven met het rondtrekken en brengen van zijn nummers, maar kiest uiteindelijk finaal voor de muziek en het beeldhouwen. 
 
Hoewel hij de meest ouderwetse van de drie lijkt, is Vermanderes rol niet te onderschatten. Hij is, net zoals Wannes Van de Velde en Walter De Buck begaan met het rijke erfgoed aan liederen en instrumenten dat verloren dreigt te gaan. Hij zet zich in voor een natuurlijker taalgebruik: hij verbergt zich, net zoals Van de Velde of De Buck, niet achter het Algemeen Nederlands, maar geeft zijn ziel bloot in de taal waarin hij opgegroeid is.
 
 
 
 

VlaamseKleinkunst